Adriaan van Heteren, Een Romeinse schatvondst bij Urk? Nieuwe inzichten in de muntcirculatie in Romeins Flevoland – Liesbeth Claes, Coins with power? Imperial and local messages on the coinage of the ursurpers of the second half of the third century (AD 253-285) – Simon Coupland, Attributing the Melle coins of Charlemange 9768-814) and Charles the Bald (840-877), particulary single finds from the Netherlands – Jos Benders, Bouke Jan van der Veen, Steef van Creij, De muntvondst De Mortel (Gemert) 2015, verborgen begin twaalfde eeuw. Een vroeg bewijs van gemengde circulatie – Ronald Wientjes, Bernaert Proys, muntmeester van Maria van Bourgondië, Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone in Gelderland en van de stad Arnhem (1479-1497) – Stefan Gropp, De stedelijke muntslag te Nijmegen 1601-1605.
Een Romeinse schatvondst bij Urk?; Nieuwe inzichten in de muntcirculatie in Romeins Flevoland
Adriaan van Heteren (independent researcher Urk)
Samenvatting
De Romeinse muntvondst bij Urk (1977) bevat 11 denarii. Deze vondst wordt in context gezet door vergelijking met andere muntvondsten en door het geven van een geografisch kader. Op basis hiervan is te concluderen dat er wellicht niet-permanente menselijke aanwezigheid was op het eiland Flevum, in de vorm van Romeinse soldaten, handelaren of inheemse bevolking. Verder kan worden geconcludeerd dat het Flevomeer mogelijk een onderdeel vormde van een route langs de IJssel richting Friesland. Het Flevomeer werd ook gebruikt door Romeinse soldaten. Mogelijk zijn de gevonden munten voor een deel van hen afkomstig. De gevonden denarii zouden te maken kunnen hebben met betalingen om vrede te houden met de vrije volken buiten de grenzen van het Romeinse rijk. Ze kunnen ook als votiefgave zijn gedeponeerd.
Summary
In 1977, a coin hoard of 11 Roman denarii was found in the neighborhood of Urk. This hoard is compared to other coin finds and placed in its geographical context. On this basis it appears that there may have been non-permanent habitation on the island Flevum by Roman soldiers, traders or native people. Furthermore, the then Lake Flevo was probably used by ships for trade along the river IJssel up to Friesland, because the types of the coins from Flevoland corresponded with the types of coins in Friesland and coin finds along the IJssel. Lake Flevo was moreover used by Roman soldiers, so it is also possible that (some of) the coins were theirs. The denarii could also have been part of peace payments to the free tribes beyond the borders of the Roman empire, or possibly be interpreted as votive offerings.
Coins with power? Imperial and local messages on the coinage of the usurpers during the second half of the third century (AD 253 – 285)
Liesbeth Claes (Leiden University & KU Leuven, Belgium)
Samenvatting
De derde eeuw telde verschillende usurpatoren die in de antieke en moderne literatuur vaak als directe keizerlijke troonpretendenten worden gezien. De auteur vergelijkt de muntboodschappen van deze usurpatoren (253– 285 na Chr.) met elkaar om na te gaan welke machtsaspiraties zij propageerden. Uit de analyse komt naar voren dat niet alle usurpatoren die zich als Romeinse tegenkeizers representeerden, ook regionale machtsaspiraties of ambities voor een soort van lokaal medekeizerschap op hun munttypen lieten uitdragen. In sommige gevallen laten de munttypen zelfs zien hoe de keizerlijke ambities van lokale leiders groeiden doordat zij meer “keizerlijke” muntboodschappen gingen verspreiden. Vaak luidde die stap ook het einde van hun leiderschap in. Het artikel laat zien dat munten een waardevolle bron zijn om de institutionele crisis van de derde eeuw te reconstrueren en hoe ideeën van een regionaal particularisme de latere tetrarchische verdeling van het keizerrijk beïnvloed kunnen hebben.
Summary
The third century is known for its many usurpers. Often ancient and modern writers perceive them as direct opponents to the imperial throne. The author compares the coin messages of these usurpers (AD 253285) in order to trace which political ambitions they advertised. The analysis points outthat the coin types did not always represent the usurpers as direct rivals to the imperial throne. On some coin types, the lack of imperial titles and the focus on regional elements rather hint at more regional claims or the ambition of becoming a local imperial deputy. By the increase of ‘imperial messages’, coin types can even reveal when the imperial aspirations of local chieftains started to grow. This often also meant the end of their leadership. The article demonstrates how coinage remains an invaluable source to reconstruct the institutional crisis of the third century, and how ideas of regional particularism may gradually have triggered the later tetrarchic division of the Empire.
Attributing the Melle coins of Charlemagne and Charles the Bald, particularly single finds from the Netherlands
Simon Coupland (independent researcher Kingson-upon-Thames, UK)
Samenvatting
Karolingische munten op naam van ‘Karel, koning van de Franken’ uit de muntplaats Melle worden veel gevonden. Ze vermelden de muntplaats als METVLLO in twee regels. Ze zijn massaal geslagen voor Karel de Grote tussen 793 en 814, en voor Karel de Kale tussen 840 en circa 864. Het is vooralsnog onmogelijk individuele exemplaren van dit type aan één van beide heersers toe te schrijven, tenzij ze in een goed dateerbare muntvondst worden aangetroffen. Uit analyses van muntvondsten en losse vondsten wordt duidelijk dat deze munten onder Karel de Grote door zijn hele rijk circuleerden, terwijl ze ten tijde van Karel de Kale niet ver van de muntplaats Melle circuleerden. Muntvondsten die alleen uit dit type bestaan, zullen daarom waarschijnlijk uit de tijd van Karel de Kale stammen. Losse vondsten van METVLLO munten die ver van de muntplaats worden gevonden, zoals in Nederland, zijn eerder munten van Karel de Grote. Verder blijkt de verdeling van de munten van beide heersers in de rijke vindplaatsen Domburg, Dorestad en Schouwen danig te verschillen.
Summary
Coins of Melle struck by ‘Charles, King of the Franks’ are common finds from the Carolingian period. It is therefore frustrating that it is currently impossible to determine whether an individual coin was minted by Charlemagne, between 793 and 814, or Charles the Bald, between 840 and c. 864, unless it turns up in a securely dated context, which is seldom the case for single finds. The present article analyses the distribution patterns of these METVLLO coins in hoards from the two reigns and shows that under Charlemagne they travelled large distances and mixed freely with coins from other mints, whereas under Charles the Bald their circulation was much more restricted, with most coins found near Melle. This permits two conclusions: that hoards consisting only of this coinage type are more likely to be of Charles the Bald than of Charlemagne, whereas the opposite is true for single finds occurring far from Melle, such as in the Netherlands or Germany. Furthermore, a comparison of the number of single finds of coins from other mints during the two periods in question permits an estimate of the relative proportions of the coins of Melle which can be attributed to Charlemagne and Charles the Bald. Surprisingly, what emerges is that these proportions are very different at the three most productive sites in the Netherlands: Wijk bij Duurstede (Carolingian Dorestad), the beach at Domburg, and Schouwen. As for Schouwen, and indeed the rest of the Netherlands, the figures suggest a much higher proportion of the Melle coins are from Charlemagne’s reign rather than that of Charles the Bald. This conclusion is all the more important because single finds in the Netherlands have in the past generally been attributed to Charles the Bald.
De muntvondst De Mortel (Gemert) 2015, verborgen begin twaalfde eeuw; Een vroeg bewijs van gemengde circulatie
Jos Benders, Bouke-Jan van der Veen & Steef van Creij (KU Leuven (Belgium), independent researcher Schiedam, detectorist Helmond)
Samenvatting
Eind januari 2015 werden in De Mortel (gemeente Gemert) vijf munten gevonden: twee uit Keulen, twee uit Utrecht en een tot dan toe onbekend exemplaar op naam van bisschop Otbert van Luik (1091-1119). De TPQ is het jaar 1100 of kort daarna. De samenstelling is een vroeg bewijs van gemengde circulatie in het zuidoosten van Brabant en de Nederlanden.
Summary
At the end of January 2015, five coins were found in De Mortel (community of Gemert): two from Cologne, two from Utrecht and one hitherto unknown coin from bishop Otbert of Liège (1091-1119). The coins appear to have been buried in 1100 or shortly thereafter. The composition indicates that coins of different weight standards circulated in this part of Brabant as early as the beginning of the twelfth century.
Bernaert Proys, muntmeester van Maria van Bourgondië, Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone in Gelderland en van de stad Arnhem (1479-1494)
Ronald Wientjes (Gelders Archief, Arnhem)
Samenvatting
Bernaert Proys, die waarschijnlijk afkomstig is uit de stad Utrecht, verwierf in januari 1480 het burgerrecht van Arnhem. De stad was er veel aan gelegen de landsheerlijke munt binnen haar muren te houden. In maart 1481 kon Proys daar beginnen te munten voor Maria van Bourgondië als hertogin van Gelre. Begin januari 1482 werd Arnhem echter door hertog Johan II van Kleef ingenomen. Het Bourgondische muntatelier moest uitwijken, eerst naar Nijmegen en in 1483 naar Zaltbommel. In 1485 werd het Bommelse munthuis gesloten. Misschien is de Gelderse munt daarna korte tijd in Mechelen gevestigd geweest. In ieder geval werd het muntatelier in Zaltbommel in 1487 heropend, maar het is niet bekend wie toen muntmeester was. Nadat de stad in 1492 voor de Bourgondiërs verloren ging verhuisde de Gelderse munt naar Mechelen. Ze was daar van 1492-1494 in bedrijf onder Bernaert Proys. In de perioden dat hij niet voor de hertog van Gelre werkte sloeg Proys kleingeld voor de parochiekerk van Arnhem. Uit de tijd van het Bourgondisch-Habsburgse bewind zijn er vier emissies bekend (1479-1482, 1485-1486, 1491-1492 en 1505-1506), waarvan de drie eerstgenoemden op het conto van Bernaert Proys geschreven kunnen worden. Hoewel muntmeesters in het algemeen meer als ondernemer dan als “ambtenaar” beschouwd worden, treedt Bernaert Proys vooral voor het voetlicht als “ambtenaar” van de Bourgondisch-Habsburgse overheid. In die hoedanigheid werd hij beëdigd, en was hij rekenplichtig. Ook werd hij geacht, indien nodig, de hertog geld voor te schieten. Dit beeld is mogelijk echter vertekend, omdat het uitsluitend gebaseerd is op bronnen uit de landsheerlijke en stedelijke administratie. Proys’ eigen administratie ontbreekt, waardoor zijn private, commerciële activiteiten buiten beeld blijven.
Summary
Bernaert Proys received Arnhem citizenship in January 1480. The city intended to keep the ducal mint within its walls. In March 1481, with firm support of the town officials, Bernaert Proys started to mint here in the name of Mary of Burgundy, duchess of Guelders. In the beginning of January 1482 the mint had to be closed as the city was captured by John II, duke of Cleves. It moved to the nearby city of Nijmegen and later, in the spring of 1483, to Zaltbommel. The mint there was again closed in 1485 when Burgundian minting was centralized in Mechelen. Gelrian coins may have been minted there, but not for long. Minting was resumed in Zaltbommel in August 1487; the mint master is not known. After Guelders regained its independence in 1492, the Burgundian-Gelrian mint moved to Mechelen. In the period 1492-1494 it operated there under Bernaert Proys.
When Proys was not working for the Gelrian duke, he supervised the minting of minor denominations for the parish church of Arnhem. During the period of Burgundian rule in Guelders four emissions of such coins are known: 1478-1482, 1485-1486, 1491-1492, and 1505-1506. The coins of the first three of these were made by Proys.
Although mint masters are generally considered as entrepreneurs, Bernaert Proys has many characteristics of a typical medieval civil servant of the Burgundian administration. He was sworn in as such and he was obliged to submit precise accounts of his mint production. If necessary he was expected to lend his lord large sums of money., This picture may be distorted, however, as it is based solely on the official Burgundian and municipal archival sources. Proys’ private financial administration has not been preserved, making it impossible to reconstruct his entrepreneurial activities.
De stedelijke muntslag te Nijmegen 1601-1605
Stefan Gropp (independent researcher, Oer-Erkenschwick, Germany)
Samenvatting
De hervatting van de stedelijke muntslag te Nijmegen in 1602 lokte onmiddellijk hevige reacties van de Nederrijns-Westfaalse Kreits uit, ook al omdat muntmeester Reinier Hanssen en waardijn Peter van Duiren vooraf niet door de Kreitsmuntleden waren beëdigd. Hoewel de stad, Nadat de stad aan alle eisen van de Kreits had voldaan, werd haar uiteindelijk in 1604 het munten officieel toegestaan. In dat jaar ging de stedelijke muntslag echter sterk achteruit, en in het volgende jaar moest hij geheel worden gestaakt. De stad Nijmegen maakte dan ook in 1606 opnieuw gebruik van het aanbod van de Staten-Generaal om de Munt tegen een vergoeding te sluiten.
Summary
The resumption of the municipal coinage in Nijmegen in 1602 immediately provoked a vehement reaction on the part of the Niederrheinisch-Westfälischer Kreits, amongst others because the mint master Reinier Hanssen and other key mint officials had not been sworn in by the members of the Kreits. When all requirements of the Kreits had finally been met, Nijmegen was formally allowed to resume the mintage in 1604. However, the number of coins minted decreased quickly and coin production had to be stopped entirely the following year. In 1606, therefore, the city council again accepted the offer of the States General to close the mint for a compensation.
ISSN0920-380X